In 1984 bestonden grote delen van het terrein uit onbegroeide zandplaat (het zgn. strand-landschap), schaars begroeide strandduintjes en ijl begroeide helmduinen (het stuifduin-landschap). Rond het westelijke Horsmeertje was een licht brakke, vochtige vallei aanwezig, het domein van soortenrijke begroeiingen met knopbies, parnassia, moeraswespenorchis en netknikmos, met daarin ook wilgenstruwelen. De duinen ten noorden van de Horsmeertjes waren begroeid met uitgestrekte, soortenrijke struwelen met gewone vlier, duindoorn en diverse soorten rozen (het duindoorn-vlier-landschap) en in het uiterste noordwesten werd het landschap bepaald door velden met duinroosje (het kalkarm duinroos-landschap). Tussen 1984 en 2011 is de zandplaat verder aangegroeid, wat een snelle ontwikkeling van duinen en duinbegroeiingen tot gevolg had.
Door afname van de dynamiek hebben de helmduinen uit 1984 zich ontwikkeld tot gesloten duingraslanden die tot het stuifkuilenfakkelgras- landschap en het buntgras-fakkelgras-landschap gerekend worden. De begroeiingen in dit laatste landschapstype zijn kenmerkend voor de overgang van kalkrijke naar kalkarme duinen. Karakteristiek hierin zijn buntgras, eikvaren en pluimstaartmos. In het stuifkuilen-fakkelgras-landschap is nog geen sprake van verzuring van de bovengrond en in dit landschap zijn veelvuldig duinsterretje, zanddoddegras en ruw vergeet-mij-nietje te vinden. Het stuifkuilen- fakkelgras-landschap westelijk op de Hors is het domein van een grote kolonie zilvermeeuwen en kleine mantelmeeuwen. Door de uitwerpselen van de meeuwen wordt kalk en vooral ook stikstof toegevoegd aan het zand, waardoor de bodem veel vruchtbaarder is. Dit is af te lezen aan allerlei soorten onkruid in de vegetatie, zoals ingesneden dovenetel, gewone vogelmuur, winterpostelein, kleine brandnetel, de bijzondere gifsla en de nieuwkomer glanzige ooievaarsbek. In 2011 zijn bepaalde delen van dit landschap door toedoen van meeuwen zo veranderd, dat het afzonderlijk gekarteerd is als meeuwenkolonie-fakkelgras-landschap.